Heb jij een tip voor de redactie?
Of een nieuwtje?
Als zevenjarig meisje raakte Esther Vergeer bewusteloos tijdens een zwemles. Een paar weken later gebeurde dat nog een keer. Uit een ruggenmergpunctie bleek dat er een kluwen bloedvaatjes in haar rug zat, die kleine hersenbloedingen veroorzaakten op het moment dat Esther zich inspande. Na een noodzakelijke operatie bleken haar zenuwen beschadigd, met een dwarslaesie als gevolg. Esthers benen reageerden niet meer. Een lange periode van revalidatie volgde.
Ton: ‘We hadden eerst nog hoop dat sommige functies zich zouden herstellen. Maar toen Esther na een paar weken voor het eerst een weekend thuiskwam in een rolstoel, wist ik: dit blijft zo. De bar die ik net had gebouwd in de keuken, met van die hoge krukken erbij, heb ik meteen weer afgebroken. Het cement was nog niet eens droog.’
Ineke: ‘We hebben nog lang geprobeerd om haar uit haar rolstoel te krijgen. ’s Avonds oefenden we met lopen. Dan hesen we haar in een korset, kreeg ze spalken om haar benen, speciale schoenen aan en namen we krukken mee. In het donker, want niemand mocht haar zo zien. Daarna was ze helemaal stuk. Ze vroeg regelmatig: “Waarom moet dit? In mijn rolstoel ben ik tien keer sneller en kan ik ook nog iets in mijn handen houden!”’
Esther: ‘Het oefenen met die protheses was ontzettend confronterend, omdat ik besefte wat ik allemaal niet meer kon. Ik kon niets meenemen uit de keuken, ik kon niet helpen met klusjes, als het te hard waaide lag ik al op de grond. Ik merkte dat ik steeds vaker in de rolstoel ging zitten. Daarin voelde ik me meer mezelf.’
Esther: ‘Ja. Het klinkt natuurlijk raar om te kiezen voor een rolstoel. Alsof je voor een beperking kiest, wat natuurlijk niet zo is. Nog steeds voelt dat apart. Maar er viel een last van mijn schouders toen ik na jaren ploeteren dit besluit had genomen. Ik zag beetje bij beetje in dat ik helemaal niet zo beperkt was. Op het schoolplein verzonnen de kinderen gewoon andere regels zodat ik kon meedoen. Het was lang niet altijd vervelend of stom. Als je iedere dag iets leuks kan noemen wat je hebt meegemaakt, helpt dat bij het acceptatieproces.’
Esther: ‘We hadden er samen alles aan gedaan en zij zagen ook dat mijn ontwikkeling stilstond. En dat ik een lach op mijn gezicht kreeg als ik sportte of als ik tikkertje speelde in mijn rolstoel. Ik was stappen aan het zetten om mijn handicap te accepteren, mijn ouders zijn meegegaan in dat proces.’
Esther ging gewoon weer naar de basisschool. Ze moest haar oude leventje weer oppakken, vonden haar ouders. Terwijl haar moeder vooral de zorgende rol op zich nam, stimuleerde haar vader haar zelfstandigheid.
Esther: ‘Ik ben daardoor niet overdreven beschermd opgevoed en daar ben ik heel blij om. Nu ik regelmatig tennisclinics geef, zie ik kinderen die niets zelf hoeven te doen. Ze worden aangekleed, geduwd en ingesmeerd met zonnebrand. Als ze dan op een luchtkussen spelen en niet zelf terug kunnen in hun rolstoel, stimuleer ik ze om het toch te proberen. Dat voel ik als mijn roeping. Een kind heeft die ruimte nodig, een gehandicapt kind dus ook.’
Ton: ‘Op een bepaald moment heb ik tegen Ineke gezegd: “Ga jij eens het huis uit, iets voor jezelf doen.” Ze zat er te veel bovenop. Iedereen sprong op als Esther bijvoorbeeld van de bank kukelde. Ik vond dat ze het zelf moest leren oplossen. Niet leuk, maar wel heel goed voor haar zelfstandigheid.’
Ineke: ‘Ik kon dat niet aanzien. Ik sloeg door in de verzorgende rol. Dat is achteraf niet goed geweest. Esther wilde op een gegeven moment ook alleen door mij worden geholpen. Ze had geen huilbuien, uitte zich niet. Maar ik zag waar ze tegenaan liep. Gingen haar vriendinnen tikkertje spelen of van de glijbaan glijden, dan zat zij erbij in die rolstoel. Na een tijdje ging ik niet eens meer kijken in de speeltuin. Mijn hart brak steeds als ik haar zo zag. Ik gunde haar zo een leven zoals ieder ander.’
Esther: ‘Mijn ouders hebben me toen wel losgelaten. Ik kon ook steeds meer dingen zelf. Maar tegelijkertijd waren ze mijn steun en toeverlaat. Mijn moeder ging altijd mee naar het ziekenhuis. Ze kon als verpleegkundige zelfs bepaalde handelingen overnemen van het ziekenhuispersoneel. Tegelijkertijd zette ik me ook af. Mijn ouders moesten met zowel mijn afhankelijke als onafhankelijke kant zien om te gaan.’
Intussen had Esther de tennissport ontdekt. Al in het revalidatiecentrum merkte ze dat sporten haar goed deed. Het gaf haar het gevoel dat ze wél iets kon. Ze was zelfs héél goed. Ze ging deelnemen aan wedstrijden en won keer op keer. Uiteindelijk groeide ze uit tot een van de meest succesvolle sporters van Nederland. Ze won maar liefst zeven gouden Paralympische medailles en kreeg de Fanny Blankers-Koen Carrière-prijs.
Ton: ‘Sporten was haar uitlaatklep. Maar zeker ook een manier om te bewijzen dat wij weliswaar kunnen lopen, maar dat zíj dingen kon die wij niet kunnen. Later werd sport ook een excuus. Om niet naar de discotheek te gaan en “de hele avond tegen konten aan te moeten kijken”.’
Esther: ‘Ik was onzeker over mijn uiterlijk, kon niet leuk dansen in mijn rolstoel, kleding zat nooit echt mooi. Dat was erg confronterend. Toen ik tennis als excuus kon gebruiken om niet mee uit te hoeven gaan, vond ik dat prima. Ik voelde me simpelweg prettiger in de sport, ik ben niet zo’n kroegtijger. Maar het was ook een manier om de confrontatie met mezelf uit de weg te gaan.’
Esther: ‘Ja, ik had een groepje superleuke vriendinnen, met wie ik de stad in ging. Ik zie ze trouwens nog steeds. Maar ik had het met hen niet veel over jongens en zoenen. Wat zij meemaakten in de kroeg, daar was ik geen onderdeel van. Ik kende het ook niet. De intiemere onderwerpen, ook gerelateerd aan mijn handicap, besprak ik niet met hen. Dat deed ik meer met mijn moeder. Of ik keek de kunst af bij mijn gehandicapte tennisvrienden, bijvoorbeeld hoe je kon douchen zonder stoel.’
Esther: ‘We hebben een lastige puberteit gehad samen. Het was vooral treiteren, pesten en ruziemaken. Als ik erop terugkijk, denk ik dat het voor hem moeilijk was dat het altijd over mij ging. Eerst over mijn handicap, daarna over mijn succesvolle tenniscarrière. We waren mijlenver van elkaar verwijderd. Ik was me daar toen niet bewust van, maar nu kan ik heel goed begrijpen dat hij zo reageerde.’
Ineke: ‘Sander schoot erbij in. We moesten met Esther naar het ziekenhuis, fysiotherapie, zorgoverleg… Alles draaide om haar. Soms moest Sander zich dan alleen redden. Telefoontjes gingen over haar, bezoek kwam voor haar. Nooit vroeg iemand aan Sander hoe het met hem ging. En toen ze als tennisster succes had, ging het wéér over haar. Als puber vertrok hij soms stampend naar boven: “Ik wil het niet meer horen!”’
Esther: ‘Ja, we hebben nu een fijne band. Daar hebben we niet bewust aan gewerkt hoor. We zijn gewoon ouder en wijzer geworden. Mijn broer snapt nu echt wel dat mijn ouders toen veel aandacht aan mij gaven. Hij is trots op mijn carrière en ik heb meer interesse in zijn leven. Het is een natuurlijk proces geweest. Als je ouder wordt, heb je meer oog voor de binnenkant. Hoe iemand echt is.’
Nadat Esther haar tenniscarrière in 2013 beëindigde, is ze zich gaan richten op de Esther Vergeer Foundation, die ze in 2004 heeft opgericht. Hiermee wil ze kinderen met een lichamelijke beperking laten kennismaken met de positieve effecten van sporten. Daarnaast is ze een veelgevraagd spreker, toernooidirecteur van het ABN Weelchair Tennistournament en chef de mission van het Paralympic TeamNL.
Esther: ‘Ik heb een heel lieve vriend die me erg steunt. Maar mijn ouders zijn er ook altijd voor mij. Een veilige thuisbasis is zo belangrijk, mensen die met je meedelen, meevieren en meehelpen. Nog steeds moeten anderen me erop wijzen dat ik soms te veel hooi op mijn vork neem, maar ook dat leer ik steeds beter. Dan zet ik een groot kruis in mijn agenda en ga ik iets ontspannends doen.
Ineke: ‘We maken ons weleens zorgen. Niet vanwege haar handicap, maar wel omdat ze zoveel doet. Ze heeft de drang het iedereen naar de zin te maken, wil te veel. Dat put haar soms uit.’
Ineke: ‘Haar wilskracht en doorzettingsvermogen. Ik heb het erg onterecht gevonden dat de Paralympische Spelen zo weinig media-aandacht kregen en stadions tijdens wedstrijden halfleeg waren. Deze mensen leveren topprestaties. Meer nog dan gewone Olympische sporters. Want alleen al op de sportclub komen, is voor hen een hele toer.’
Esther: ‘Mijn ouders zijn altijd oplossingsgericht. Ze blijven niet in iets hangen, maar zoeken direct naar mogelijkheden en oplossingen. Zo word je creatief en flexibel. Ik denk dat je dat goed kunt gebruiken in het leven. Gaat het niet zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat.’
Paralympisch Tenniskampioen Esther Vergeer: Esther Vergeer (36) kon na een risicovolle operatie niet meer lopen. Met veel doorzettingsvermogen, een positieve instelling en steun van haar ouders bereikte ze de top in de tenniswereld. Een gesprek met Esther en haar ouders Ton en Ineke. ‘Een veilige thuisbasis is zo belangrijk.’
Esther: ‘Het oefenen met protheses was confronterend, omdat ik besefte wat ik allemaal niet meer kon.’
Ton: ‘Iedereen sprong op als Esther bijvoorbeeld van de bank kukelde. Ik vond dat ze het zelf moest leren oplossen.’
Esther: ‘Mijn ouders moesten met zowel mijn afhankelijke als onafhankelijke kant zien om te gaan.’
Ineke: ‘We maken ons weleens zorgen. Niet vanwege haar handicap, maar wel omdat ze zoveel doet.’
Esther: ‘Sporten was ook een manier om de confrontatie met mezelf uit de weg te gaan.’
Een versie van dit artikel verscheen eerder in magazine saam[en] van HandicapNL.
‘Sporten was ook een manier om de confrontatie met mezelf uit de weg te gaan’